-
1 languir
languir [lãgier]1 verflauwen ⇒ lusteloos, futloos zijn, verslappen2 smachten (naar) ⇒ verlangend wachten (op), verbeiden♦voorbeelden:ne pas laisser languir la conversation • het gesprek gaande houden♦voorbeelden: -
2 se languir de qn.
se languir de qn. -
3 ennuyer
-
4 s'ennuyer de qn., qc.
s'ennuyer de qn., qc.iemand, iets heel erg missen
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский
